Iedereen kan hier terecht komen, zegt mijn vader. Hij vult een oneindige stapel formulieren in en ik moet stil zijn. Het duurt al zeker honderdtien uur.
Er is een hoge balie, met daarachter twee blauwe handen. Ze zeggen wat we moeten doen, maar ik begrijp het niet.
Mensen komen en gaan. Een meisje aan een infuus danst zo licht, ik denk dat ze kan vliegen. De jongen die net naast me zat heeft geen armen en benen, maar hij kan alles. Je kunt hier ook verdwalen. Door de gangen loopt een vrouw met zo’n groot hoofd dat ze bijna omvalt.
En ik, ik ben gewoon anders. Dat is juist goed, zegt mijn vader. Er is al zo veel hetzelfde.